Begroting 2019

Financieringsbehoefte / EMU-saldo
Gemeenten zijn verplicht om bij hun begroting een EMU-saldo te bepalen. Het EMU-saldo heeft het karakter van een resultaatbepaling op kasbasis. Om die reden geeft de uitkomst van het EMU-saldo een goede richting in de gemeentelijke financieringsbehoefte.

De opstelling voor het EMU-saldo tot en met 2020 treft u aan onder de bijlagen bij deze begroting. In dat overzicht komt een financieringsbehoefte tot uitdrukking in een negatief EMU-saldo; een overschot leidt tot een positief EMU-saldo. Uit die bijlage blijkt dat voor 2019 naar de huidige inzichten een EMU-tekort wordt becijferd van circa 115 miljoen euro en voor 2020 een tekort van 78 miljoen euro. Aanvullende uitgaven voor investeringen spelen een belangrijke rol bij deze uitkomsten. Wel moet in dit verband opgemerkt worden dat een investeringsplanning altijd enige onzekerheidsmarge kent. Dit heeft te maken met de grote aantallen projecten waarvan zowel de omvang van de uitgaven als het kasritme daarvan over de jaren heen soms moeilijk zijn in te schatten. In overleg met de organisatieonderdelen wordt getracht om in financiële termen tot een zo nauwkeurig mogelijke investeringsplanning te komen.

Tot enkele jaren geleden konden de berekende EMU-saldi afgezet worden tegen een zogenoemde individuele referentiewaarde, het maximaal toegestaan gemeentelijk tekort. Deze waarde werd altijd vooraf berekend in de jaarlijkse rijkscirculaires van het Gemeentefonds. Inmiddels heeft het Rijk deze doorrekening naar individuele referentiewaarden echter losgelaten. Met ingang van 2016 wordt alleen nog een zogenoemde macronorm voor alle decentrale overheden gezamenlijk vastgesteld (provincies, gemeenten, waterschappen). Voor 2018 bedraagt de macronorm maximaal -0,3% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Over de macronorm voor 2019 en voor 2020 is op Rijksniveau nog geen besluit genomen. De kans bestaat dat deze verder neerwaarts zal worden bijgesteld. In afwachting van nadere besluitvorming is in onderstaande tabel vooralsnog doorgerekend met de voor 2018 vastgestelde waarde van -0,3%.

Aan de hand van de rekenmethode waarbij het Rijk voorheen de individuele referentiewaarde bepaalde kan bij benadering kan worden becijferd welke omvang het Utrechtse EMU-tekort zou mogen hebben. Dat komt voor 2019 uit op een waarde van circa 44 miljoen euro.
De bij deze begroting becijferde tekorten liggen echter veel hoger. Zoals uit de Bijlage EMU-saldo van deze begroting blijkt komt dit vooral door de forse ramingen aan investeringsuitgaven. Deze belasten het EMU-saldo en leiden ook tot oplopen van de schuldquote. Voor een meerjarige doorkijk op de schuldquote wordt verwezen naar de Paragraaf Weerbaarheid en Wendbaarheid.

Tabel 1 EMU-saldo 2017 – 2020

Bedragen zijn in miljoenen euro's

Gerealiseerd 2017

Geactualiseerde Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

EMU-saldo (minteken = tekort)

-21

-205

-115

-78

Schatting gemeentelijke referentiewaarde op basis van aangepaste macronorm

-35

-40

-44

-44

Afwijking (minteken = overschrijding)

14

-165

-71

-34

Voor nadere toelichting op de negatieve EMU-saldi 2018 tot en met 2020 zie ook de toelichtende tekst onder tabel 3.

Een overschrijding op gemeentelijk niveau zegt nog niets over de uitkomst van het EMU-saldo op macroniveau. De Wet houdbare overheidsfinanciën (Wet hof) voorziet in een sanctiemechanisme indien de EMU-macronorm structureel wordt overschreden. Op dit moment zijn op Rijksniveau nog geen sancties bepaald.

Schuldpositie en -ontwikkeling
Voor gemeenten gelden wettelijke voorschriften rond een sluitende gemeentebegroting en is een negatief eigen vermogen niet toegestaan. Dit maakt dat gemeenten in de praktijk hoofdzakelijk lenen voor investeringen. Net als veel andere groeigemeenten in Nederland investeert Utrecht flink in haar stad en bij het ontbreken van eigen middelen zal zij daar dus geld voor moeten lenen. Het lenen van geld leidt tot een schuldpositie. De afgelopen jaren is de bewustwording rond schuldposities, juist ook van en bij overheden, sterk toegenomen. In feite verplaatst de gemeente door te lenen de aanschafkosten van de investering naar de toekomstige gebruikers. De toekomstige aflossingen op en rentebetalingen over de lening moeten immers uit toekomstige inkomsten worden opgebracht. Hierdoor drukken de kosten op de toekomstige bewoners. Het zijn echter ook deze toekomstige bewoners die profijt hebben van de betreffende investeringen. Een goed zicht op de schuldpositie draagt bij aan het besef dat de uit geleende gelden voortvloeiende rente- en aflossingsbetalingen beslag leggen op toekomstige inkomsten van de gemeente. En hoe hoger de schulden, hoe meer rente- en aflossing op termijn betaald moeten worden. En hoe hoger dergelijke betalingen, hoe minder de gemeente uiteindelijk aan andere publieke voorzieningen kan besteden. Om de houdbaarheid van de gemeentefinanciën ook op de lange termijn te borgen beheersen we de schuld aan de hand van interne schuldnormeringen, waarover verderop in deze paragraaf meer.

Schulddefinities
Binnen gemeenteland worden verschillende schulddefinities gehanteerd. In dit verband kunnen worden genoemd:

  • De bruto gevestigde schuld

Dit betreft het totaal van de aangetrokken korte en lange financiering.

  • EMU-schuld

De EMU-schuld wordt gedefinieerd als het totaal van de uitstaande leningen ten laste van de collectieve sector. Dit is de bruto gevestigde schuld onder aftrek van de leningen die van mede-overheden zijn opgenomen.

  • Netto schuld

Dit betreft het (balans)saldo van enerzijds lang- en kortlopende schulden en anderzijds lang- en kortlopende financiële activa en vorderingen. Zie voor de opbouw van de netto schuld tabel 3.
Dit schuldbegrip maakt veelal onderdeel uit van de berekening van de zogenoemde netto schuldquote. Hierbij wordt de netto schuld uitgedrukt als aandeel van de inkomsten. Inkomsten bepalen immers in belangrijke mate hoeveel schuld een gemeente kan dragen. Dit kengetal maakt onderdeel uit van onze interne schuldnormering (zie hierna tabel 4, kengetal 1).

Opgenomen en op te nemen financiering
Uit de EMU-berekening in tabel 1 blijkt dat voor 2019 en 2020 aanvullende financieringsbehoeftes worden verwacht van respectievelijk circa 115 en 78 miljoen euro. Deze bedragen komen in tabel 2 tot uitdrukking.
Op renteswaps wordt zowel in 2019 als in 2020 een bedrag van 5 miljoen euro regulier afgelost.
In 2019 lopen twee leningen af, te weten een onderhandse lening van 35 miljoen euro en een renteswap van 50 miljoen euro. Gelet op het actuele beeld rond de EMU-tekorten en de gunstige rentemarkt zijn de herfinancieringen daarvan medio 2018 al afgesproken. Het renterisico voor 2019 is daarmee teruggebracht naar 5 miljoen euro (zie ook grafiek 2 verderop in deze paragraaf).
Ook in 2020 lopen een onderhandse lening van 35 miljoen euro en een renteswap van 50 miljoen euro af. Gezien het ook voor dat jaar verwachte negatieve EMU-saldo zullen ook deze geherfinancierd moeten worden. Herfinanciering heeft een neutraal effect op de gemeenteschuld.
In onderstaande tabel is het verwachte verloop weergegeven van de bruto gevestigde schuld en, daarvan afgeleid, de EMU-schuld. Het in deze tabel voor 2019 en 2020 opgenomen bedrag aan kortlopende leningen liggen rond het niveau van de gemeentelijke kasgeldlimiet.

Tabel 2 Verwacht verloop leningenportefeuille en EMU-schuld tot en met eind 2020

Bedragen zijn in miljoenen euro’s

Soort

Ultimo 2017
conform jaarrekening

Raming ultimo 2018

Raming ultimo 2019

Raming ultimo 2020

Langlopende leningen

465

574

741

870

Langlopende renteswaps

448

443

388

333

Kortlopende leningen

54

120

120

120

Waarvan opgenomen van mede-overheden

20

20

20

20

EMU-schuld

947

1.117

1.229

1.303

Netto schuld
De opbouw en het verwachte verloop van de netto schuld kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 3 Verwacht verloop netto schuld tot en met eind 2020

Bedragen zijn in miljoenen euro’s

Soort

Ultimo 2017   conform jaarrekening

Raming ultimo 2018

Raming ultimo 2019

Raming ultimo 2020

Bruto gevestigde schuld

967

1.137

1.249

1.323

Plus:
Overige vaste en vlottende schulden conform artikel 46, 48 en 49 BBV

167

193

192

193

Minus:
Financiële activa en overige vorderingen conform artile; 36 lid d, e, f, 39, 40 en 40a BBV

-211

-206

-206

-206

Netto schuld

923

1.124

1.235

1.310

Uit deze tabel komt naar voren dat de netto schuld over de periode van eind 2017 tot en met eind 2020 naar verwachting met een kleine 400 miljoen euro toeneemt. Dit houdt sterk verband met de uitkomsten van de EMU-saldi over die periode (zie tabel 1 en ook de bijlage EMU-saldo bij deze Programmabegroting). In de prognose van het EMU-saldo worden over die periode namelijk de volgende posten voorzien:

  • circa 430 miljoen euro aan aanvullende investeringsuitgaven en
  • per saldo circa 30 miljoen euro aan ontvangsten vanuit grondexploitaties (afname van de onderhanden werk positie op de balans).

Interne schuldnormering
In 2014 hebben wij in een raadsbrief uiteengezet hoe wij de gemeentelijke schuld willen beheersen en welke normeringen c.q. kengetallen daarbij in hun onderlinge samenhang worden gebruikt bij het beoordelen van de schuldpositie en schuldontwikkeling. Toegepast op de programmabegroting 2019 geeft dit het volgende beeld:

Tabel 4 Interne schuldnormering voor 2019

Kengetal

Eenheid

Norm 2019

Raming 2019

1. Netto schuldquote =
  Netto schuld (1)/ Baten voor bestemming (2)

percentage

100%

88,8%

2. Interne risiconorm =
  Netto aflossingen en renteherzieningen niet    hoger dan 10% van de leningenportefeuille

miljoen euro

102

5

3. Netto rentelasten in % van de exploitatielasten

percentage

4,0%

1,7%

4. EMU-referentiewaarde

miljoen euro

-45 (3)

-115

  1. Conform tabel 3 per eind 2019 geraamd op circa 1.235 miljoen euro.
  2. De baten voor bestemming zijn voor 2019 geraamd op 1.391 miljoen euro.
  3. Minteken = (geraamd) tekort; met betrekking tot het normbedrag zie ook tabel 1 en de toelichting daarbij.

Uit voorgaande tabel blijkt dat wij naar verwachting in 2019 binnen de meeste intern bepaalde normen zullen opereren, dit met uitzondering van de geraamde uitkomst van het gemeentelijke EMU-saldo.
Het is duidelijk dat de komende jaren de schuldquote zal gaan oplopen richting de 100%. Dit hangt samen met de ambitie om de komende jaren ook veel te investeren in de stad. De ervaring leert ook dat de realisatiecijfers van de schuldquote lager zijn dan in de begroting, doordat het tempo van investeringen vaak achterblijft bij ramingen.

Bij de Voorjaarsnota 2019 zullen wij hierop terugkomen door op grond van een analyse van het verschil tussen realisatie en prognose 2018 van de schuldontwikkeling, dan een nieuwe bijgestelde ontwikkeling te geven. Ook zullen we ons beraden over draaiknoppen voor een acceptabele schuldquote mede in relatie tot de VNG-norm en ontwikkeling bij andere steden.

Kengetallen BBV
Op grond van een recente BBV-wijziging dienen enkele (schuld)kengetallen te worden opgenomen voor het begrotingsjaar en voor de drie daarop volgende jaren. Dit ter bevordering van onderlinge vergelijkbaarheid tussen gemeenten. Vanuit de financieringsfunctie zijn dit:

  • Netto schuld
  • Netto schuld gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen
  • Solvabiliteit

Conform BBV voorschrift dienen deze kengetallen opgenomen te worden in de Paragraaf Weerbaarheid en Wendbaarheid. Daarnaar wordt dan ook verwezen.

Interne rente
De gemeente Utrecht past een renteomslagmethodiek toe. Door middel van deze methodiek worden aan investeringen de gemiddelde rentekosten toegerekend die voortvloeien uit de opgenomen geldleningen en/of eigen middelen waarmee zij zijn gefinancierd.
Zoals bekend zijn per 2018 nieuwe BBV-regels met betrekking tot interne rente in werking getreden. Onder toepassing van de nieuw voorgeschreven rekenwijze is met ingang van dat jaar de interne rente verlaagd van 4% naar 2%. Dat percentage geldt ook voor 2019.

In onderstaande tabel is het financieringsresultaat becijferd aan de hand van het rekenschema zoals voorgeschreven vanuit BBV. Op grond daarvan wordt voor 2019 een voordelig financieringsresultaat voorzien van circa 4,3 miljoen euro.

Tabel 5  Financieringsresultaat

Bedragen zijn in duizenden euro’s

Omschrijving

Raming
2018

Raming
2019

a

Externe rentelasten lange en korte financiering

24.764

25.809

b

Externe rentebaten

660

545

c1

Rente die aan de grondexploitatie moet worden toegerekend

-1.565

-2.516

c2

Rente van projectfinanciering die aan het betreffende taakveld moet worden toegerekend

0

0

c3

Rentebaat van doorverstrekte leningen indien daar een specifieke lening voor is aangetrokken die aan het betreffende taakveld moet worden toegerekend

0

0

d1

Rente over eigen vermogen

5.634

5.462

d2

Rente over voorzieningen

1.400

1.400

e

De aan taakvelden toegerekende rente (renteomslag)

32.769

33.890

Renteresultaat op het taakveld Treasury (financieringsresultaat)

3.196

4.280

Bij de meerjarenraming is voor (her)financiering uitgegaan van de volgende renteniveaus:

2018

2019

2020

2021

2022

Lange rente

1,25%

1,50%

2,00%

2,50%

3,00%

Korte rente

-0,25%

-0,25%

-0,10%

0,00%

0,00%